Albanië is niet het land waar je een bruisende fietscultuur verwacht. Toch wordt in de noordelijke stad Shkodra massaal gefietst. Een totalitaire erfenis. Verslag uit de fietshoofdstad van de Balkan.
tekst Dieter van den Bergh/ beeld Joyce van Belkom
Op de drukke Skanderbeg-boulevard rijdt een bejaarde man op een al even bejaarde fiets. Hij rijdt alleen niet rechts, maar aan de linkerkant. Hij nadert – volle tassen aan zijn stuur – een rotonde, en draait die doodleuk links op. Geen getoeter of gescheld van automobilisten, maar ruim baan voor de bejaarde fietser. Huh? Dit is toch de beruchte macho-Albanese verkeersjungle, waar oude Mercedessen het voor het zeggen hebben? Mis, in de Noord-Albanese stad Shkodra (of Shkodër), is de fietser de baas, niet in de laatste plaats omdat ze met zovelen zijn. Ze staan bovenaan de verkeershiërarchie, verheven boven de auto en ver verheven boven paard en wagen, waar ze in het ‘moderne’ Shkodra zo langzamerhand wel genoeg van hebben. De Albanese stad lijkt soms wel een beetje op Amsterdam, met twee verschillen: in Shkodra hoef je je fiets niet op slot te zetten. En fietsen op de stoep: echt zéér onbeleefd.
Shkodra, met zo’n 115.000 inwoners de vierde stad van het land, is de enige stad in Albanië, of zelfs in heel Zuidoost-Europa, met een heuse fietscultuur. Jong en oud, man en vrouw, mantelpakje of boerenkiel, islamitisch, orthodox of rooms-katholiek, iedereen fietst. Niet omdat de wegen zo goed zijn, – integendeel – de belangrijkste reden ligt in het communistische verleden: tijdens de wrede dictatuur van Enver Hoxha (1945-1985) en daarna tot begin jaren negentig tijdens het regime van Ramiz Alia, was het niet toegestaan om privébezit te hebben, en zeker geen auto, die voorbehouden waren aan de partijbonzen. Alleen een fiets, dat mocht wél. Sterker: het werd een ideaal in Hoxha’s dubieuze heilstaat om iedereen op het stalen ros te krijgen. In propagandafilms, -muziek en -schilderijen werd de fietser geportretteerd als jeugdig en atletisch. De fiets stond voor voorspoed en welvaart. In heel Albanië bloeide tijdens het communisme de fietscultuur, maar die overleefde alleen in Shkodra. Deels uit trots en excentriciteit, zo wordt gezegd, maar zeker ook uit pragmatische, financiële motieven: de regio bleef economisch lang achter op andere delen van het land. Maar misschien wel de belangrijkste reden: in Shkodra en omgeving is het in tegenstelling tot grote delen van het land relatief vlak.
Fietshoofdstad
De fiets wordt – net als tijdens het communisme – vooral praktisch ingezet, om van a naar b te komen (niet zelden de fabriek) en om dingen te vervoeren. Zomaar voor de lol een stukje fietsen zit (nog) niet in de genen van de Albanees. Al is het flaneren-op-de-fiets sinds de komst van een hippe, autovrije boulevard in Shkodra toegenomen.
Onderzoek van een paar jaar geleden wees uit dat 29 procent van de inwoners fietst, terwijl 24 procent zich met de auto voortbeweegt. In een Top 10-lijstje van Europese fietssteden scoort Shkodra met dit cijfer hoger dan een fietsstad als Brugge en iets lager dan Münster, ‘fietshoofdstad’ van Duitsland. Op een lijstje met steden in Zuidoost-Europa staat de Albanese stad eenzaam aan kop, gevolgd door Ljubljana en Thessaloniki (beiden 10%). Nog een opvallend feitje: Shkodra is Europees kampioen in het aantal privé-fietsenrekken-op-straat- per-vierkante-meter.
Ter vergelijking: in hoofdstad Tirana, waar tijdens het communisme nog massaal gefietst werd, wordt dit nu nog door slechts 3 procent van de bevolking gedaan. Hier werd na de omwenteling massaal gekozen voor de auto, bij voorkeur een (oude) Mercedes, hét symbool van westerse vrijheid en vooruitgang. In 1992 reden er nog 12.000 auto’s rond in Albanië, in 2004 300.000, en dan alleen al in Tirana. De stad slipte dicht, met auto’s en smog, fietsen werd te gevaarlijk en ongezond. Toch zijn ook hier – mede dankzij de inzet van heuse fietsactivisten – de laatste jaren serieuze projecten gaande met een ‘ecologisch’ huurfietsplan en nieuwe fietspaden. Er zijn zelfs stoplichten voor fietsen: zover zijn ze in Shkodra dan weer niet.
Nostalgie Oriënt
Veel van de fietsen in Shkodra stammen nog uit de communistische tijd. Rijwielen van onbekende merken als Superhermes, Mongoose, Fantom, Adriatic, Carraro, Mawet, Light Roadster, en de mooiste naam: Nostalgie Oriënt. Niet dat iemand trouwens ooit naar een merk kijkt. Fietsen noemen ze hier een ‘26’, ‘28’ of ‘29’, afhankelijk van de grootte. Hoe groot of klein ook, het zadel staat altijd op z’n laagst, alsof dat een wet is. Een aparte categorie fietsers vormen de Roma-zigeuners, die vaak paard en wagen hebben ingewisseld voor een vrachtfiets op drie wielen, soms voorzien van een motortje.
De meeste fietsen in Shkodra zijn voorzien van een mandje en komen allemaal uit dezelfde fabrieken uit Taiwan, China en Tsjechoslowakije, en de oudste uit Albanië zelf, weet fietsenmaker Zali Berisha, een Griekse Albanees. Hij heeft zijn werkplaats gebouwd in een bushokje op de Skanderbeg-boulevard, maar sleutelt bij voorkeur op straat, in de schaduw van de bomen. Berisha verkoopt ook tweedehands fietsen, vanaf een paar tientjes. Het is ‘a good job’, glundert hij, fietsmaker zijn in deze stad.
Iets verderop aan de Skanderbeg zit een fietswinkel waar ze ook nieuwe fietsen verkopen: een nieuwe Aziatische fiets kost 100 euro, een degelijk tweedehandsje uit Duitsland 150 euro. De fietshandelaar heeft ook een paar vintage racefietsen staan uit het westen, van het merk Concorde en Raleigh. Westerse hipsters zouden er een moord voor doen, in Shkodra zijn ze weinig populair, want je kunt er nauwelijks iets mee vervoeren.
Unique selling point
Ze moesten er eerst door buitenlanders op gewezen worden, maar sinds de laatste jaren hebben ook de inwoners van Shkodra zelf door dat ze een unique selling point in handen hebben. Hier en daar verrijzen kunstwerken van fietsen in het straatbeeld, er worden ‘fietsdagen’ gehouden, waarbij het centrum autovrij wordt gemaakt, en ondernemers zetten fietsjes in de etalage. Nu nog winkels waar ze degelijke rijwielen verkopen én fietsverhuurbedrijven, want wie fietsstad Shkodra optimaal wil ervaren, moet zelf op de fiets springen. Vooralsnog is er slechts één plek waar je fietsen kunt huren: het sympathieke Italiaans/Albanese hostel Mi Casa es tu Casa. Voor vijf euro huren we een dag een paar oudjes en voelen ons als snel king of the road.
We rijden in het westen de stad uit en nemen de magnifieke route langs het Meer van Shkodra, richting Montenegrijnse grens. De route voert langs de (vissers)dorpjes Shirokë en Zogaj, en slingert langzaam omhoog, met fraaie uitzichten over het meer, met een oppervlakte van 370 km2 het grootste van de Balkan. De eerste kilometers buiten de stad voeren over een bijna onwerkelijk mooi vijf kilometer lang tweebaansfietspad. “Waarschijnlijk het enige échte stuk fietspad van Albanië”, zegt Ian, die we onderweg tegenkomen. “In elk geval het mooiste.” De gespierde Albanese dertiger woont al jaren in Italië. Hij keert iedere zomer terug naar zijn moederstad en maakt dan tochtjes op zijn oude mountainbike. Altijd langs het meer, tot de moskee, waar de verharde weg ophoudt. Iets verderop ligt de grens met Montenegro. Daar is hij nooit geweest. “Vroeger werd me altijd verteld dat je daar doodgeschoten zou worden door soldaten. Ik durf er nog steeds niet heen.”
Ian zat als klein kind al op de fiets, vertelt hij. “Ik weet niet beter.” In Italië houden ze niet van fietsers, zegt hij, ze rijden je van je sokken. “Hier in Shkodra ben je de baas op de weg.”
Net voor we samen op de terugweg de stad weer inrijden, moeten we over een houten fietsbrug de rivier de Buna over. “Euh, ik zou even afstappen als ik jullie was”, waarschuwt Ian. Met de fiets aan onze hand lopen we over de brug, die vol gaten blijkt te zitten, zo groot dat er bijna een hele fiets in past. Oh ja, ook dat is Albanië.