
Bakoe. Foto: Joyce van Belkom
Ali & Nino (1937) is dé classic van de Azerbeidzjaanse literatuur. East meets west aan de Kaspische Zee. In Bakoe kun je verschillende locaties uit de nog immer actuele roman nawandelen.
Door Dieter van den Bergh
Gesprekje anno 2014 in een restaurant in het Georgische mijnwerkerstadje Chiatura: “Ontvoeringen?” De jonge vrouw lacht. “Natuurlijk komen die nog voor. Mijn zusje is vorig jaar nog ontvoerd. Alleen vond ze de man niet zo leuk, dus heeft ze vriendelijk bedankt voor de eer.”
Officieel is het kidnappen van bruiden verboden, maar het komt nog steeds voor op de Kaukasus. Er is echter één subtiel verschil met vroeger, in elk geval in Georgië: toen was het toch echt de bedoeling dat de geschaakte vrouw bij haar beoogde echtgenoot bleef.
Een ontvoering van een bruid vormt een sleutelscène in de bijna tachtig jaar oude, maar nog immer actuele literaire klassieker Ali & Nino van Kurban Said. Het lot van de vrouw – Nino – kan hier alleen met grof geweld worden afgewend: de echte verloofde – Ali – doet wat hij volgens zijn cultuur moet doen en vermoordt de kidnapper. De onteerde Nino ontkomt ternauwernood.
Het even meeslepende, sensuele als tragische Ali & Nino (1937) van Kurban Said, internationaal herontdekt in de jaren zeventig, is hét nationale epos van Azerbeidzjan en wordt wel gezien als deRomeo & Julia van het oosten.
De ‘oosterse’ Ali (Khan Shirvanshir), een jonge moslim met adellijk bloed uit het destijds door Russen gedomineerde Bakoe in ‘Transkaukasië’, wordt in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog – waarin Azerbeidzjan gemangeld wordt tussen aangrenzende grootmachten – verliefd op de twee jaar jongere ‘westerse’ Nino Kipiani, dochter van een christelijke vorst. Een controversiële en ogenschijnlijk onmogelijke liefde.
Ali & Nino is nog onverminderd populair, mede vanwege de nog steeds actuele en universele thema’s. Een rode draad: de tegenstelling tussen Oost en West, en christendom versus islam. Hoort (het toen al olierijke) Azerbeidzjan bij het ‘achtergebleven’ Azië of bij het ‘vooruitstrevende’ Europa?
Het laatste, vindt Nino. “Ali Khan, je bent dom”, zegt ze op een van de eerste pagina’s. “Godzijdank zijn we hier in Europa. Waren we in Azië, dan droeg ik al lang en breed een sluier, en dan zou je mij niet kunnen zien.” Ali geeft zich gewonnen, vooralsnog, want de geografisch omstreden ligging van Bakoe verzekerde hem van ‘de aanblik van de mooiste ogen van de wereld’.
De ‘woestijnmens’ Ali wil koste wat kost trouwen met ‘bosmens’ Nino, hoewel ze een ‘christin’ is. En als ze niet wil? “Nou”, zo zegt hij aanvankelijk nog stoer, “dan zoek ik een paar potige kerels, gooi Nino over mijn zadel en dan snel de Perzische grens over naar Teheran.”
Maar steeds meer worstelt Ali met de ‘goede, oude’ islamitische zeden en normen en waarden. Zoals de opvattingen van zijn vader: vrouwen horen hier in de binnenste vertrekken van het huis, vindt hij, ze zijn ‘slechts de akker die door de man moet worden bevrucht’. “Een welopgevoed man spreekt niet over hen, vraagt niet naar hen en laat hen niet de groeten doen.”
Nino gruwelt van de ‘barbaarse’ moslimmanieren, hun omgang met vrouwen, harems, eunuchen, bloeddorst en wraakzucht. Maar ze houdt zielsveel van Ali.
Ook het belang en de positie van het betwiste, groene Nagorno-Karabagh is nog steeds actueel. De (multi)culturele hoofdstad Sjoesja, omringd door bergen, rivieren en bossen, is al in Ali & Nino een hotspot, om het droge en snikhete Bakoe in de zomer te ontvluchten.
Over de destijds volstrekt onbekende schrijver – ‘Kurban Said’ – werden boeken vol geschreven. Wie was hij? Talloze speculaties deden de ronde. Pas in 1999 leek duidelijk wie er achter het pseudoniem schuilging, na onderzoek van de Amerikaanse schrijver/journalist Tom Reiss. Kurban Said is volgens hem schrijver Essad Bey (1905-1942), die in Berlijn, Wenen en Italië verkeerde. Zijn werkelijke naam: Lev Nussimbaum; hij was joods en vluchtte uit Bakoe in 1918.
Hoewel (deels) fictief, situeerde Kurban Said zijn verhaal in een bestaand decor: hoofdstad Bakoe – waar in de oude binnenstad (Ishari Shahar) de tijd lijkt te hebben stilgestaan; al lopen er geen kamelen meer rond.
In Bakoe kun je een groot deel van de locaties uit Ali & Nino nawandelen. De Maagdentoren, het Vahid-park (waar de twee elkaar heimelijk ontmoeten), de oude opera, en de (vermeende) huizen van Nino en Ali, bij het Shirvansjah-paleis.
De laatste Nederlandse vertaling van Ali en Nino (door Gerda Meijerink) kwam in 2001 in paperback uit bij De Bezige Bij. De citaten bij de foto’s komen uit deze uitgave.

Auto op het strand bij Bibi Heybat. Foto: Joyce van Belkom
1-Strand, aan de Kaspische Zee
Ali: ’Wat een geluk dat we in Azië zijn, in het wilde, achterlijke onbeschaafde Azië. Waar gen autowegen zijn, maar alleen hobbelige zandpaden, als geschapen voor paarden uit Karabach. Hoe snel komt een auto op die wegen vooruit, en hoe snel een paard uit Karabach.’

Het huis van Ali in de oude binnenstad. Foto: Joyce van Belkom
2-Ali’s huis, Kichik Gala-straat
Ali: ‘Het was een mooie kamer op de tweede verdieping van ons huis.’ (…) ‘Door de vele tapijten lijkt de kamer donker. Een lage divan, twee kleine met parelmoer ingelegde krukjes, veel zachte kussens – en tussen al die dingen in, erg storend en erg zinloos, boeken die westerse kennis bevatten: scheikunde, Latijn, natuurkunde, trigonometrie – allemaal onzin, uitgevonden door barbaren om hun barbaarsheid te camoufleren.’ (…) De smalle glazen veranda met uitzicht op de tuin liep naar het platte dak van het huis. Ik ging naar boven. Daarvandaan overzag ik mijn wereld, de dikke vestingmuur van de oude stad en de ruïnes van het paleis met de Arabische tekst boven de ingang.’
‘Ik zat rustig op het dak. Wat kon het mij schelen dat er andere steden, andere daken en andere landschappen bestonden. Ik hield van de vlakke zee en de vlakke woestijn en daartussenin deze oude stad, het vervallen paleis, en de rumoerige mensen uit de hele wereld die naar die stad kwamen, olie zochten, rijk werden en weer vertrokken, omdat ze niet van de woestijn hielden.’

Soldaten wandelen door de stad. Foto: Joyce van Belkom
3-Soldaten, Bakoe
‘Wil je echt niet ten oorlog trekken, Ali Khan Shirvanshir? ‘Nee, vader, ik heb geen zin.’ ‘De meesten van onze voorvaderen zijn in het veld gevallen. Het is de natuurlijke dood in onze familie.’ ‘Weet ik, vader. Ook ik zal in het veld vallen, maar niet nu en niet zo ver weg.’ ‘Liever in ere sterven dan in oneer leven.’ ‘Ik leef niet eerloos. Ik heb in deze oorlog geen verplichtingen.’ Mijn vader keek mij wantrouwig aan. Was zijn zoon laf?’

Het paleis van Shirvansjah in de oude stad. Foto: Joyce van Belkom
4-Paleis, oude stad
Ali: ‘Wanneer ik uit school kwam, dwaalde ik vaak door het vervallen paleis. De hal waar recht werd gesproken, met de enorme Moorse zuilengalerij, ligt er leeg en verlaten bij.”

De Opera aan de Nizami-straat. Foto: Joyce van Belkom
5-De (oude) opera, Nizami-straat
Ali: ‘Fel licht van ontelbare elektrische gloeilampen. Rood fluweel in de loges, die door vergulde goden van gips worden getorst. In de zaal glimmende kale hoofden als sterren aan het nachtelijke firmament. De vrouwen hebben witte ruggen en blote armen. Een donkere afgrond scheidt het publiek van het toneel. In die afgrond zitten schuchter uitziende mensen met muziekinstrumenten. Boven het parket hangt het samengebalde geluid van halfluide gesprekken, ritselende programmaboekjes, in- en uitklappende dameswaaiers en lorgnetten: de stedelijk opera van Bakoe een paar minuten voor het begin van de opera Eugen Onegin. Nino zat naast me.’

Mannen spelen Nardi bij de oude stadsmuur. Foto: Joyce van Belkom
6-Nardi-spel, oude stad
Ali: ‘We zaten op de divan en tussen ons in stond het met parelmoer ingelegde nardybord met de ivoren stenen. Ik had Nino het Perzisch dobbelspel uitgelegd en sindsdien dobbelden we om tomans, oorringen, kussen en namen van onze toekomstige kinderen.’

Het gebouw ‘Ismail’ aan de Nicolaasstraat. Foto: Joyce van Belkom
7-Het huis van Agha Musa Naghiyev (Ismailiyya-paleis), Nicolaasstraat
Ali: ‘De man die om half acht de zaal binnenkwam, was erg klein, erg mager en had sierlijke handen en roodgeverfde nagels.’ (…) ‘Zijn enige zoon Ismail was enkele jaren geleden gestorven. Ter nagedachtenis aan zijn zoon had de man in de Nicolaasstraat een heel pompeus gebouw neergezet. ‘Ismail’ stond met grote letters op de gevel. Het gebouw schonk hij aan een islamitische welzijnsheidsinstelling.’

Zizianasjvili’s Poort. Foto: Joyce van Belkom
8-Oude stadspoort
Ali: ‘Vlak voor ons huis verheft zich de poort van de vorst Zizianasjvili, en ook daar stroomde ooit bloed, mooi, edel mensenbloed.’

Boortorens bij Bibi Heybat. Foto: Joyce van Belkom
9-Strand, bij Bibi Heybat.
Ali: ‘Ik denk dat het heel goed zou zijn wanneer we een grote brand stichten en alle boortorens in het land zouden verbranden. Dat zou een prachtig gezicht zijn en dan zouden we weer arm zijn. Niemand had ons dan verder nodig en de vreemdelingen zouden ons met rust laten.’